woensdag 31 oktober 2007

Zekerheid van Redding?

Er zijn weinig onderwerpen die meer verwarrend zijn als redding. Het gaat verder dan de vraag die gesteld kunnen worden: “Ben jij gered?”. Wat de vraag ook betekend is: “Zou je niet willen wensen dat je de zekerheid van verlossing had?”. Sommige Christenen denken dat ze zo’n absolute zekerheid hebben. Wat ze gewoon moeten doen is “Christus als hun persoonlijke Redder aan te nemen”, en je bent klaar. Ze mogen daarna wel een voorbeeldige leven leiden, maar goed leven is niet cruciaal en het heeft ook geen invloed op hun redding.

Een goed bekende televisie-evangelist uit een Pinkstergemeente, beweerd dat deze zekerheid van verlossing komt door “wedergeboren” worden. “Tenzij iemand opnieuw geboren is, kan die persoon het Koninkrijk van God niet zien” (Johannes 3:3). De theologie van deze man word bizar beschouwd door andere Protestanten. Zijn uitleg van wederboren te worden zou ook uitgedragen kunnen worden door miljoenen van Evangelische Protestanten. Hij zegt ook dat “De nieuwe geboorte noodzakelijk is om redding te krijgen. Door een nieuwe geboorte kom je in de juiste relatie met God.”

Volgens die televisie-evangelist is een nieuwe geboorte niet: het vormsel, kerk lidmaatschap, water doop, het ontvangen van sacramenten, het onderhouden van religieuze plichten, intellectueel ontvangst van Christendom, orthodoxie van geloof, naar de kerk gaan, gebeden op te zeggen, de Bijbel lezen, moreel zijn, welgemanierd en beschaafd te zijn, goede daden te doen, je best te doen, en ook niet een heleboel die mensen in vertrouwen om hun te redden.” Degenen die een nieuw geboorte gekregen hebben “deden datgene dat noodzakelijk is: ze namen Jezus Christus aan als hun persoonlijke Redder door berouw te tonen en om met hun hele hart tot God te keren als een kleine kind ” . Dat door één daad van de wil, legt deze predikant uit, is al wat ze moesten doen.

Maar is dit waar?

De Bijbel leert ons dat de laatste redding van iemand afhangt aan de staat van hun ziel bij hun dood. Zoals Jezus zelf aan ons zegt, “Hij die volhoudt tot het eind zal gered worden” (Matteüs 24:13; 25: 31-46). Iemand die sterft in een staat van vriendschap met God (staat van genade) zal naar de hemel gaan. Diegene die in een staat van rebellie en vijandschap tegen God is (de staat van dood zonde) zal naar de hel gaan. Voor vele Fundamentalisten en Evangelicalen maakt het geen verschil – zover als redding betreft – hoe je leeft en hoe of hoe je leven eindigt.

Je kan de altaar roep in de kerk beantwoorden, belijden dat je Jezus hebt geaccepteerd als je persoonlijke Redder, en, als je het maar geloofd, ben je klaar. Vanaf die moment kan je niks doen, geen zonde die je begaat, maakt niet uit hoe gruwelijk, dat je je redding zal doen verliezen. Je kan je redding niet ongedaan maken, zelfs als je dat zou willen. Klinkt dit te mooi om waar te zijn? Ja, maar desondanks, is het iets dat vele Protestanten beweren. Kijk ook naar wat een andere evangelist zegt in een boekje genaamd Er is Nu Geen Condemnatie.

Hij schrijft dat “degene die zijn gelooft plaatst in de Heer Jezus Christus die Zijn bloed op Calvarië heeft vergoten eeuwige zekerheid. Hij kan nooit zijn redding verliezen. Geen persoonlijk breken van God’s of de wetten en geboden van de mens die deze status kan annuleren”. “Om de zekerheid van redding te ontkennen zou een ontkenning zijn van de perfecte verlossing van Christus zijn”, geargumenteerd deze man, en dit is iets dat hij alleen kan zeggen als hij objectief de verlossing die Christus voor ons heeft gedaan te verwarren met onze individuele aanname van deze verlossing.

Maar de waarheid is dat we op een of andere manier verlost zijn door de dood aan het kruis door Christus – Christenen, Joden, Moslims, zelfs animisten in de donkerste woud (1 Timoteüs 2:6; 4:10, 1 Johannes 2:2) – maar zeker, Christus stierf eens en voor altijd aan het kruis en deed zijn intrede in het heilige plaats in de hemel om voor namens ons voor God te verschijnen. Christus heeft overvloedig voor onze redding voorzien, maar dat wil niet zeggen dat er geen proces is waardoor dit individueel aan ons werd toegepast. Klaarblijkelijk, of we zouden gered en gerechtvaardigd zijn van alle eeuwigheid, zonder noodzaak van het hebben van berouw of geloof in iets anders. We zouden “gered” geboren zijn, zonder noodzaak om wedergeboren te worden.

Aangezien we dit niet werden, doordat het noodzakelijk is voor diegenen om het Evangelie te horen om zich te berouwen en dit te omarmen, er komt een tijd dat we tot God verzoend worden. En dus kunnen we net als Adam en Eva, worden we niet meer verzoend met God, zoals de verloren zoon, en moeten we weer terug komen om weer verzoend te worden met God, nadat we zijn familie hadden verlaten.

Je Kan de Hemel Niet Verliezen?

Hij claimt ook dat “geen verkeerde handeling of zondige daad effect heeft op de redding van de gelovige. De zondaar deed niks om God’s genade te krijgen en eveneens kan hij niks doen waardoor de genade weer ontnomen wordt. Waar, zondige gedrag verminderd altijd onze gemeenschap met Christus, beperkt zijn bijdrage aan God’s werk en kan resulteren in serieuze disciplinaire acties door de Heilige Geest.”

Een probleem met deze argument is dat dit niet is hoe dingen te werk gaan in het dagelijkse leven. Als een andere persoon zoiets geeft als genade – als een gift – en zelfs al deden we niks om dit te verdienen (althans zijn geregelde gaven gebaseerd op het behagen van degene die de gave geeft), wat daarna volgt op geen enkele manier dat onze daden niet relevant zijn of we de gift houden. We kunnen het op vele manieren verliezen. We kunnen het misplaatsen, aan iemand anders geven, of het terugbrengen naar de winkel. Het kan terug genomen worden als we de persoon die de gift gegeven had later hebben mishagen – net als we een hogere positie hebben gekregen maar dat het ontnomen word door slechte management.

Dit argument word ook niet beter als iemand zich tot de Bijbel wend, want iemand kan erachter komen dat Adam en Eva, die God’s genade ook zo onverdiend kregen als iemand vandaag de dag krijgt, hebben het definitief verloren – en hebben genade verloren niet alleen die van hun maar ook die van ons (Romeinen 11:17-24). Het idee dat wat ontvangen niet verloren kan worden door het niet meer te verdienen heeft een poëtische charme hebben voor sommigen, het is niet zo als je het vergelijkt met hoe dingen echt in zijn werk gaan – in het dagelijkse leven of in de Bijbel.

Wat betreft de zaak of Christenen de “absolute” zekerheid van redding hebben, het maakt niet uit wat hun daden zijn, overweeg deze waarschuwing die Paulus gaf: “Houd daarom Gods goedheid voor ogen, maar ook zijn strengheid: zijn strengheid voor de takken die zijn afgevallen en zijn goedheid jegens jou, als jij tenminste zijn goedheid trouw blijft. Anders word ook jij weggekapt ” (Romeinen 11:22; zie ook Hebreeën 10:26-29, 2 Petrus 2:20-21).

Kan Je Dat Weten?

Verwant aan de onderwerp van of iemand zijn redding kan verliezen is de vraag of iemand met totale zekerheid dat iemand in een staat van redding is. Zelfs als iemand zijn redding niet kon verliezen, kan je nog steeds niet zeker zijn of je echt redding had. Hetzelfde, zelfs als iemand zeker kon zijn om nu in een staat van redding te zijn, kan iemand iemand geen genade meer zijn. Het “wetenschap” van redding is een andere vraag dan de “verlies” van redding.

In een boekje genaamd Kan Iemand Het Echt Zeker Weten?
De anonieme schrijver zegt: “de Heer Jezus wou dat zijn volgelingen te zekerheid van redding hebben zodat ze meer konden jubelen in de verwachting van de hemel dat in overwinningen op aarde. ‘Deze dingen zijn aan jullie geschreven die in de Naam Van de Zoon van God geloven, zodat je kan geloven dat je eeuwige leven hebt, en dat je door kan gaan om in de Naam van de Zoon van God te geloven” (1 Johannes 5:13). Plaatsen waar de Bijbel spreekt van onze vermogen om te weten dat we in genade kunnen aanhouden zijn belangrijk en we moeten ze serieus nemen.

Maar ze beloven niet dat we beschermd zullen worden van zelf deceptie in dit geval.
Zelfs de schrijver van Kan Iemand Het Echt Zeker Weten? Geeft toe dat er een valse zekerheid is: “De Nieuwe Testament leert ons dat authentieke zekerheid is mogelijk en wenselijk, maar het waarschuwt ons ook dat we misleid kunnen worden door een valse zekerheid. Jezus zei: “Niet allen die tegen mij zeggen, “Heer, Heer” zullen de koninkrijk van de hemel binnengaan (Matteüs 7:21).”

Soms schilderen Fundamentalisten Katholieken af als of ze op elke moment in paniek moeten zijn om hun redding te verliezen sinds Katholieken erkennen dat het mogelijk is om hun verlossing kunnen verliezen door dood zonde. Fundamentalisten laten dan het idee weten dat, inplaats van elk moment in paniek te moeten leven, ze een kalme zekerheid kunnen hebben dat ze, in feite, gered kunnen worden, en dat niks deze feit kan veranderen.

Maar deze afschildering is dwaling. Katholieken leven niet in doodse paniek in betrekking tot verlossing. Het is waar, verlossing kan verloren gaan door dodelijke zonde, maar zulke zonden zijn bij hun natuur ernstig, en niet het soort dat een persoon die het Christelijke leven leid uit zal glijden in het begaan in de prikkelingen van het moment, zonder opzettelijke overweging en het goed te vinden. De Katholieke Kerk leert ook dat iemand geen zekerheid van verlossing kan hebben. Dit is waar voor tegenwoordige en toekomstige verlossing. Je kan zelfverzekerd zijn van je tegenwoordige verlossing.

Dit is een van de voornaamste redenen waarom God ons de Sacramenten gaf – om een zichtbare zekerheid de hebben dat Hij ons Zijn onzichtbare genade geeft. En je kan ook zelfverzekerd zijn dat iemand die genade heeft verkwist door simpelweg je leven te onderzoeken en om te zien of je een dodelijke zonde hebt begaan. Inderdaad, de testen die Johannes voor zet in zijn eerste brief om ons te helpen om te weten dat we in genade blijven, in essentie, te testen of we in erge zonde leven.

Bijvoorbeeld, “Hieraan kan men de kinderen van God en de kinderen van de duivel onderscheiden: wie de gerechtigheid niet doet, is niet uit God, evenmin als hij die zijn broeder niet liefheeft” (1 Johannes 3:10), “Maar als iemand zegt dat hij God liefheeft, terwijl hij zijn broeder haat, is hij een leugenaar. Want als hij zijn broeder, die hij ziet, niet liefheeft, kan hij God niet liefhebben, die hij nooit heeft gezien”(1 Johannes 4:20), “Want dit is de liefde van God, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar” (1 Johannes 5:3).

Insgelijks, door te kijken naar de spoor van je leven in genade en de resolutie van je hart om God te blijven volgen, kan je ook de zekerheid van toekomstige verlossing heben. Dit is het waar Paulus over spreekt wanneer hij aan de Filippenzen schrijft en zegt, “Ik ben er zeker van dat Hij die een goed werk in u begonnen is, het zal voltooien tegen de dag van Christus Jezus”(Filippenzen 1:6). Dit is geen belofte voor alle Christenen, of zelfs noodzakelijkerwijs aan allen in de kerk te Filippi, maar het is een zekerheid dat de Christenen van Filippi over het algemeen zullen redden.

De basis daartoe is hun spirituele die ze tot dan toe lieten zien, Paulus voelde de noden om hun uit te leggen dat er een basis is voor zijn vertrouwen in hun. Dus zei hij gelijk, “Het spreekt trouwens vanzelf dat ik zo over u allen denk, want ik draag u in mijn hart, u allen die, tijdens mijn gevangenschap en bij de verdediging en bekrachtiging van het evangelie, in de genade deelt die mij gegeven wordt“ (Filippenzen 1:7). De feit dat de Filippenzen spiritueel optraden door Paulus te assisteren in zijn gevangenschap en bediening liet zien dat hun harten met God waren en dat het verwacht kon worden dat ze, tenminste in het algemeen, zouden volharden en met God zouden blijven.

Er zijn vele heilige mannen en vrouwen die lang het Christelijke leven hebben geleid en wiens karakter getekend is met diepe spirituele vreugde en vrede. Zulke individuen kunnen met zekerheid uitkijken naar hun ontvangst in de hemel. Zo’n individu was Paulus, die aan het eind van zijn leven schreef, “Ik heb de goede strijd gestreden, de wedloop tot een goed einde gebracht, het geloof bewaard. Nu wacht mij de krans der gerechtigheid, die de Heer, de rechtvaardige rechter, aan mij zal geven op die dag, en niet alleen aan mij maar aan allen die met liefde hebben uitgezien naar zijn verschijnen"(2 Timoteüs 4:7-8). Maar vroeger in zijn leven, heeft Paulus niet beweerd om een onfeilbare zekerheid te hebben, enerzijds of zijn tegenwoordige rechtvaardiging of zijn in genade te blijven in de toekomst. Betreffende zijn tegenwoordige staat, schreef hij,” Immers, ik ben mij wel geen kwaad bewust; maar daardoor ben ik niet gerechtvaardigd [Grieks, dedikaiomai]; wie mij oordeelt is de Heer” (1 Korintiërs 4:4).

Met betrekking tot zijn leven die nog rest, Paulus was eerlijk om toe te geven dat hij zelfs van zijn geloof kon vallen. “Ik hard mijzelf en houd mij onder strikte tucht om niet, na voor anderen gepredikt te hebben, zelf verworpen te worden"(1 Korintiërs 9:27). Natuurlijke zou het voor een spirituele reus als Paulus heel onverwacht zijn en niet zijn karakter om van God’s genade weg te vallen. Desondanks, laat hij zien dat, hoeveel vertrouwen hij in zijn eigen redding mag hebben, hij mocht gewaarborgd zijn in zijn gevoelens, zelfs hij kan ook niet onfeilbaar zeker zijn van zijn eigen huidige staat of zijn toekomstige richting die hij gaat.

Hetzelfde is voor ons ook zo. We kunnen, ook niet als onze levens een patroon van doorzettingsvermogen laten zien als een spirituele vrucht, niet allen een zekerheid hebben in onze huidige staat van genade maar ook onze toekomstige doorzettingsvermogen met God. Toch kunnen we niet een totale onfeilbare zekerheid hebben van onze eigen verlossing, als vele Protestanten ook zouden toegeven. Er is een mogelijkheid tot zelfbedrog (Matteüs 7:22-23). Als Jeremia het heeft uitgedrukt, “Niets is zo onbetrouwbaar als het hart, onverbeterlijk is het, wie kan het peilen?” (Jeremia 17:19).

Er is ook de mogelijkheid van een val van genade door een ernstige zonde, en zelfs een afvallen van het gehele geloof, want Jezus heeft het ons verteld, er zijn diegenen die “enige tijd geloven, maar op het moment van de beproeving worden ze afvallig” (Lukas 8:13). Het is in het licht van deze waarschuwingen en vermaningen dat we moeten begrijpen dat de positieve uitspraken over onze vermogen om te weten en vertrouwen in onze verlossing. Vertrouwen kunnen we hebben; maar een onfeilbare zekerheid hebben we niet.

Bijvoorbeeld, Filippenzen 2:12 zegt, “Dus, mijn geliefden, zoals gij altijd gehoorzaam zijt geweest, niet alleen in mijn tegenwoordigheid, maar nu nog veeleer in mijn afwezigheid, werkt aan uw eigen redding met vrees en beving”. Dit is niet de taal van zelfverzekerde vertrouwen. Onze redding is iets dat overblijft om aan gewerkt moet worden.

Wat Je Moet Zeggen

“Ben je gered?” vraagt de Fundamentalistische Protestant. De Katholieke persoon zou moeten antwoorden, ik ben al gered (Romeinen 8:24, Efeziërs 2:5-8), maar ik ben gered aan het worden (1 Korintiërs 1:8, 2 Korintiërs 2:15, Filippenzen 2:12), en ik heb de hoop dat ik gered zal worden (Romeinen 5:9-10, 1 Korintiërs 3:12-15). Zoals de apostel Paulus ben ik aan mijn redding aan het werken met vrees en beving (Filippenzen 2:12), met hoopvolle vertrouwen in de in de beloften van Christus (Romeinen 5:2, 2 Timoteüs 2:11-13).”